De piloot van goed en kwaad
Schrijver Tommy Wieringa over Joost Conijn
De Volkskrant 6 september 2012
“Net als Leonardo da Vinci is Joost Conijn (1971) machinekunstenaar; bijna al zijn werk heeft voortbeweging tot onderwerp, met de technische gemolesteerde fietsen die Conijn als kind van straat haalde en repareerde. Op de Rietveld Academie bouwde hij een achteruitrijfiets en een houten auto waarmee hij naar Tsjernobyl reed. Het voorlopige eindpunt van zijn technisch-artistieke evolutie is de OK-NUL 43, een eenmotorig vliegtuig. Het is het tweede toestel dat hij bouwde, met het eerste stortte hij een paar jaar geleden neer in Tsjechië. Onderdelen van het wrak zijn verwerkt in de OK-NUL 43.
Da Vinci bestudeerde de vlucht van roofvogels in de heuvels van Fiesole en droomde over vliegtoestellen die hun vlucht nabootsten. In de kantlijn van zijn aantekenvellen profeteerde hij: ‘De grote vogel zal zijn eerste vlucht maken vanaf de hellingen van Monte Ceceri, hij zal het universum verbazen, zijn faam zal overal beschreven worden en het nest waarin hij geboren werd eeuwige roem brengen.’
Kan niet en mag niet brachten hem ertoe
dat te gaan doen wat onmogelijk werd geacht.
Op 29 december 1999, in de Marokkaanse Sahara, stijgt Joost Conijn voor het eerst op in het toestel dat hij bouwde van sloopmateriaal. Hij heeft er weken van proberen opzitten, veel ging mis, maar nu, aan het eind van een lange, hete dag, komt hij eindelijk de lucht in en verdwijnt aan de horizon.
Zijn hele leven al, en tijdens zijn opleiding aan de kunstacademie in het bijzonder, werd hij door twee zinnetjes achtervolgd: ‘dat kan niet’, en, als het wel bleek te kunnen, ‘dat mag niet.’ Kan niet en mag niet brachten hem ertoe dat te gaan doen wat onmogelijk werd geacht.
In zijn dromen vliegt hij met zijn armen wijd uitgespreid, soms begint hij met een sprong zoals Da Vinci voor zich zag vanaf de helling van Monte Ceceri. Gedurende de val wordt hij steeds lichter, tot hij vliegt. Soms ook stijgt hij in een droom boven een gezelschap uit, de mensen beneden hebben het op hem voorzien maar kunnen hem niet pakken. Als de toverkracht is uitgewerkt en hij weer tussen de mensen moet landen, verandert het van een gelukkige in een droevige droom.
In de zomer van 2010 vliegt hij met de OK-NUL 43 van Lelystad naar Algeciras. Waar Europa en Afrika elkaar bijna raken, steekt hij over naar Marokko. Langs de westkust zakt hij af naar Mauretanië en gaat dan landinwaarts naar Mali, waar hij het zilveren lint van de Niger volgt. Eerst ziet hij geen mensen meer, dan verdwijnen de wegen en de bomen; hij hangt boven oneindig, verlaten landschap. Het vliegen boven de lege aarde, in de lege hemel, ervaart hij als de woestijn in het kwadraat. Als de wind onder een vreemde hoek staat, is het soms alsof hij achteruit vliegt.
“het is of hij opnieuw geboren wordt”
Het langdurige verblijf in zijn toestel maakt hem hypersensitief, hij kan de temperatuur van de motor ruiken. Elk rammeltje, elk oneffenheidje is een krassende nagel op een schoolbord. Zijn analyserend vermogen wordt gesaboteerd door de zenuwen, hij dwingt zichzelf helder te blijven, lijstjes na te lopen. Zichzelf toespreken helpt. ‘Nu even scherp, Joost.’
Ondanks de doodsangst begrijpt hij dat dit was wat hij zocht – niet de adrenalinekick, maar de intensiteit van eerste ervaringen. De horizon is opgelost in stof en hitte, de zichtlijn is verdwenen, uren tuurt hij in het niets. Het vliegtuig zweeft tussen hemel en aarde, hij kan zich nergens tegen afzetten of aan vastklampen; hij is losgesneden van het leven, de dood zit bij hem in de cockpit.
Als hij daarna op zulke dagen weer vaste grond onder zijn voeten voelt, geeft zelfs een militair die een geweer op hem richt een gevoel van veiligheid; het is of hij opnieuw geboren wordt.”